Gelukkig ben je geen kind van een bezetter, maar van een bevrijder. Gelukkig zat je verliefde moeder aan de 'goede kant'. Toch lijkt dat weinig verschil te maken, want terwijl heel Nederland iedere vijf jaar juichend langs de kant staat als de bevrijders opnieuw in hun Jeeps en tanks langs rollen, houdt moeder nog steeds haar mond. De dolle dwaze zomer van '45 en de tijd daarna is voor haar taboe: de periode waarin de mening over de bevrijders behoorlijk kantelde. Eind '45 was Nederland deze geallieerde militairen liever kwijt dan rijk. Over meisjes die met de geallieerde soldaten gingen, werd destijds niet alleen bezorgd maar ook misprijzend gesproken en geschreven. Het verschil in benadering van een moffenmeid of een Canadees lijkt maar klein. Bovendien was het na ruim vijf jaar chaos de hoogste tijd om de jeugd- en zedenverwildering een halt toe te roepen. Trees kreeg een Canadeesje en sindsdien zit haar mond op slot. Voor het 'Canadeesje' is opgroeien soms een zware opgave, het is een levenslange worsteling met het leven. Altijd blijft het knagen: "Mijn moeder wilde me niet, en mijn vader weet niet eens dat ik er ben." En als je je vader weet te vinden, wil hij soms niets van je weten. Negentig procent wilde in eerste instantie niet gevonden worden. Maar soms wachten er aan de overkant van de oceaan toch open armen, van hem of van familie. Een ideaalbeeld waar veel bevrijdingskinderen nog altijd naar uitzien. Bonnie Okkema, Walburg Pers, 2012